In de belevingswereld van de 27
bloedjes van 7 en 8 jaar in mijn groep 4 zou je denken dat “bips” of desnoods
“billen” de woorden zijn die gebruikt worden voor het achterwerk. Tot mijn
verbazing hebben enkele kinders het over “reet”, “gat” en “kont”. Oké, als ik
mijn best doe kom ik ook een eind: “Achterste, achterwerk, toges, anus, aars, derrière,
zitvlak, poepgat, hol” en ga nog maar even zo door, maar dit soort taal bezig
ik niet in de klas. Thuis eigenlijk ook niet…
Naast op mijn eigen taalgebruik
te letten, word ik momenteel erg bepaald bij het beschaafd gebruiken van de
Nederlandse taal door de kinderen. Flap ik er privé nog wel een enkele “sh*t”
of “k*t” uit, op school kan dat natuurlijk niet. Op school ben ik niet snel
boos of geïrriteerd gelukkig, maar gaat er af en toe iets mis, dan is “verdraaid”,
of “oeioeioei” toch wel de grens.
Tot mijn stomme verbazing hoorde
ik laatst een meisje van 7 tegen haar zus van 9 “kankerhoer” zeggen op de gang.
Even stond ik met m’n mond vol tanden, maar ik was helder genoeg om te vragen
of ze wisten wat het betekende. Beide zussen ontkenden, maar eentje zei wel dat
mama’s nieuwe vriend dat heel soms tegen mama zegt. Ze begreep dus wel dat het zeer
negatief bedoeld wordt, door de manier waarop het de mond van de toekomstige
stiefvader verliet!
Aan de thuissituatie van kinderen
kan ik weinig veranderen, behalve het eventueel aankaarten in een gesprek of in
overleg met het schoolmaatschappelijk werk, maar op school probeer ik mijn
steentje meer dan bij te dragen. Ik merk hoe belangrijk het is om het goede
voorbeeld geven, hoe ouderwets dat ook moge klinken.
Nog even terugdenkend aan het
begin van dit stukje kan ik er uiteindelijk wel mee leven dat de bips door de
kinderen ook als billen en desnoods als kont wordt benoemd, zolang de ziektes
en andere grove termen maar buiten de klas blijven!
En dan stop ik
potverdriedubbeltjes nu maar eens met het schrijven van deze column. Tip voor
de komende tijd: “kuis je taal, makker!”