"Hoi,
met mij. Zou ik dinsdagavond met jou mee terug mogen rijden na de vergadering?
De anderen komen ook, maar iedereen heeft na die tijd iets anders te doen, komt
niet met de auto of kan mij niet afzetten. Heen kom ik met het openbaar vervoer,
maar zo laat ’s avonds terug gaat dat niet. Van de neuroloog mag ik nog steeds
niet zelf rijden.”
“………”
“Okee,
ik snap het. Jammer, maar helaas. Goeie
vergadering en doe je de rest de groeten?”
“Hee,
lang niet gesproken! We gaan met alle meiden een fietstocht maken, zwemmen en
dan uit eten. Kom jij ook?”
“Lijkt
me leuk, maar ik mag nog steeds niet fietsen en zwemmen… Veel plezier dan maar,
hè.”
“Hoi,
met mij. Heb je zin om straks naar de film van 20.00 uur te gaan?”
“Ja,
leuk!... Oh nee, dat gaat niet, ik mag natuurlijk niet autorijden en met het OV
haal ik dat niet meer.”
Ik
denk heel vaak alvast voor anderen en vraag bij voorbaat al niet eens meer of
ik mee mag. Ik wil niemand tot last zijn en dan nog iets: stel je voor dat ze
me die lastige miss Fish vinden, die nooit eens zelf kan rijden…Dat is nog eens
“Pride and prejudice”, mijn versie van “trots en vooroordeel”!
Mensen
lijken zich niet te beseffen dat het erg moeilijk is om in praktische zin
beperkt te worden in je doen en laten omdat je een chronische ziekte hebt.
Bijvoorbeeld steeds maar weer te moeten “bedelen” om ’s avonds laat thuis te
komen. Overdag met trein, bus, metro en tram is absoluut geen probleem, maar ’s
avonds terug is moeilijk. Als er ’s avonds iets gebeurt en er weinig mensen in
de buurt zijn, kan dat gevaarlijk zijn voor mij. Veel mensen begrijpen dat niet
en dát kan ik ook wel weer begrijpen: waarom overdag wel en ’s avonds niet met
het openbaar vervoer? Chronisch ziek, maar niet zichtbaar.
In
de metro en op het perron kreeg ik al meerdere malen een grote epileptische aanval
en toen was er steeds niemand die ik kende in de buurt. Ik werd van de stenen
geplukt en naar een mij onbekend ziekenhuis vervoerd. Dit weet ik van horen
zeggen, ik heb dat alles niet bewust meegemaakt, want ik lag compleet “out” op
een brancard.
Misschien
wordt je nu wel duidelijk waarom het OV en ik ook niet de dikste vrienden zijn.
Overdag is het nog niet zo’n probleem, maar ’s avonds; ècht niet meer!
Ik
zit normaal gesproken niet elke dag zielig in een hoekje te snotteren om alles
wat er niet kan, maar ik ben vrijwel elke dag juist blij en dankbaar om alles
wat wèl kan! Ik heb een baan, een huis, vrienden en familie om me heen en sta
vrij positief in het leven.
Ik
ben héél blij met mijn ouders en die paar vriendinnen en vrienden die wel de
moeite nemen om door te denken en invoelend kunnen begrijpen dat ik niet
“lastig” ben wanneer ik vraag of ze me willen helpen, maar een heleboel heb
moeten overwinnen om eindelijk om die hulp te vragen. Wat ook bijzonder is: mensen
die uit zichzelf hulp aanbieden! Dat voelt alsof ik een cadeautje heb gekregen…
Voor
die mensen is dan ook het volgende bedoeld: héél erg bedankt en een dikke zoen!
Nadenkend
over wat veel mensen denken: “Kun je dat niet zelf?!” moet ik
flink mijn best doen om het volgende te zeggen: ”NEE, DAT KAN IK INDERDAAD NIET,
WIL JIJ ME HELPEN?!”
Nadenkertje
van de week:
“10 minuten
hulp zijn waardevoller dan 10 dagen medelijden…!”